Leyn Weckx

De sage - verhaal door Marcel Veltjen

Inleiding

Een verhaal is als een cadeau met een sierlijk papiertje er omheen. Met veel verlangen en een nieuwsgierige blik ga je op zoek naar, ja………naar wat? De legende van de Putheks is zo’n geschenk. Speciaal voor jou zal ik het heel voorzichtig uitpakken en aan je geven. En als ik het verhaal goed vertel zal het je ontroeren en zal je het nooit vergeten. Daarna mag je het verder vertellen aan anderen en opnieuw plezier aan beleven, en dan nog eens en nog eens.

Steek nu je handen maar in je broekzakken.  Dat doen ze hier en in de wijde omgeving van de kolenmijn van Zolder allemaal.  Zo kan je onmogelijk met je vingers wijzen om te plagen of te pesten. Anders kan het je een vinger kosten! Net zoals bij vele oud mijnwerkers, trouwens.

Mijn moeder, en al de moeders uit de streek, smeekten destijds hun zonen om goed hun best te doen op school en een diploma te behalen.  Zo zou je niet in die vervloekte mijn moeten gaan werken, zoals hun grootvaders, vaders en hun ooms dat deden. Zij waarschuwden ons voor de vele ondergrondse gevaren en ook voor de gevaarlijke “LEYN WECKX”.

De put, zoals wij de kolenmijn noemen, had een niet te stillen honger naar jonge sterke mannen die van alle kanten uit het land kwamen, zelfs uit het verre buitenland.  De mijn zocht hen voor – letterlijk – het zwartste werk van het land. Zo kwam ikzelf ook in de put terecht. Daar rook en proefde ik de zure lucht. Ik zag er de pikzwarte duisternis en ik maakte mee hoe gevaarlijk het was om achthonderd meter diep onder de grond te werken. Tussen het gekraak en het geraas, eigen aan mijnbouw, hoorde ik de verhalen die al zo lang verteld werden. Ze waren al die tijd  blijkbaar in de levensnoodzakelijke wind blijven hangen.

Het historisch verhaal van Leyn Weckx

Je verwacht het helemaal niet, maar het verhaal van de putheks begint waarschijnlijk in 1700. Dat is dus vele jaren voordat er steenkool werd ontdekt op de grote heidevlakte.  Een zekere Anna Cuypers, een jonge vrouw, kreeg een kindje. Het was  een meisje en ze noemde het Leyn. Maar zij had een groot probleem.  Ze was namelijk niet getrouwd.  De vader was waarschijnlijk een zekere Nicolaas Wix. en hij erkende het kind niet. De pastoor schreef daarom, dik tegen zijn zin, de boorling in het geboorteregister in  onder de naam ‘Catheleyne Cuypers’.  Het kind kreeg de familienaam van de moeder. In die tijd was dit een schandaal voor de parochie Eksel. De pastoor en de gelovige inwoners konden zo iets niet aanvaarden!

Moeder Anna en de kleine Leyn verarmden.  Ze kwamen terecht in een piepklein hutje van leem en stro, dat half in de grond was ingegraven.  Samen trokken ze al bedelend rond.  Heel soms waren er kleine werkjes voor hen.  Maar nergens waren ze echt welkom.  Steeds opnieuw waren zij het slachtoffer van spot en pesterijen.  Dat was nu eenmaal zo want zij waren arm en mager, slecht gekleed, ongezond en zonder toekomst.  Zij zouden heel zeker sterven in grote armoede.  Redenen genoeg om hen te mijden.  Tenminste zo dacht de bevolking er over.

De dagen en jaren gingen voorbij en de kleine Leyn groeide op en veranderde in een mooie jonge vrouw. Zij was nog altijd even arm en kansloos als ervoor. Voor Leyn Weckx, zoals ze door iedereen gekend werd, was dit een ramp. Geen enkele jonge man was lief voor haar. Geen enkele jonge man zou verliefd op haar worden, of toch?  Jan, de knecht van boer Dinghen, was wel lief voor haar.  Heel lief zelfs en met zekerheid “te lief”. Of Jan oprecht verliefd was is heel twijfelachtig.  Misschien was Leyn een gemakkelijke “prooi” voor hem.  Op een dag ging de smoorverliefde Leyn naar boer Dinghen en vroeg of Jan met haar mocht trouwen want ze droeg een kind van hem. Het antwoord van Jan en van de boer was heel duidelijk: “neen!” Dat verwachtte Leyn niet. Hij wou niets meer met haar te maken hebben. Zij had maar niet zo dom moeten zijn. Daarbovenop verweet de boer haar dat ze een hoer was.

Leyn besefte plots maar al te goed wat haar en haar ongeboren kind te wachten stond. Hetzelfde miserabele leven zoals ze dat samen met haar moeder had gekend . Een verstoten leven buiten de maatschappij. Zij was levenslang gestraft voor iets waar je als kind niets mee te maken had. Totaal van streek is Leyn te voet naar Lommel gegaan.  Daar woonde haar nicht en enkele ‘weyse vrouwen’. Daar vertelde ze haar verhaal, haar liefdesverdriet en het onrecht dat haar was aangedaan. Het was daar dat zij welbepaalde planten at die de kruidenvrouwen haar gaven.  Kort daarna kreeg ze heel erge buikkrampen.  Haar kindje werd veel te vroeg geboren  en stierf. Eigenhandig heeft zij het begraven ver van de kerk en het kerkhof.

Leyn voelde zich verlaten door alles en iedereen. Ze was radeloos verdrietig. Dit onmenselijke verdriet dat ze dagenlang in haar eentje verwerkte sloeg om in een blinde woede.  In een nacht greep ze een brandende toorts uit de haard en stapte naar de boerderij van Dinghen.  Zij stak er het vuur in de woning. Dat zou Jan en de boer wel leren.  De boerderij brandde op zeer korte tijd met de grond gelijk en veranderde in een hoop smeulende as. Gelukkig waren er geen doden of gekwetsten.  Onmiddellijk vroeg iedereen zich af hoe dit was kunnen gebeuren. Omdat er geen sluitend antwoord kwam, werd er een vergelijking gemaakt met de boerderij van Anthonis Haenegreef. Hier gingen huis en stallen eveneens in mysterieuze omstandigheden in de vlammen op. Maar daar gebeurde het in zo een korte tijd dat de boer en boerin de kans niet kregen om te vluchten en samen met heel hun hebben en houden verbrandden.

De beschuldiging

Brand was bijna het ergste wat je kon overkomen. Daarna was iedereen uiterst bang voor vuur. Het grote nieuws van een brand ontlokte onmiddellijk de vraag naar het hoe en het waarom. Er waren immers geen getuigen of aanwijzingen te vinden. Pas dan kwam de naam van Leyn Weckx op de proppen. Zonder bewijzen werd Leyn als verdachte brandstichtster aangewezen.  De dag nadien, op 17 april 1725, werd zij gevangen gezet.  In de twee maanden durende gevangenschap en onder ‘tortuur’ bekende zij één brandstichting. Maar niet de brand waar de boer en de boerin waren omgekomen.  Er was ook nog de betichting van tovenarij. Een bewijs dat zij een toverboek van haar grootvader had, werd echter niet gevonden.  Zij zou ratten en muizen kunnen lokken, dieren en kinderen betoveren en boter kunnen verplaatsen van de ene naar de andere kamer. Maar dit alles werd door de rechtbank niet weerhouden. Dat zij haar dode kindje zelf begraven had in ongewijde grond zonder dat het gedoopt was, werd aangenomen als het allerergste misdrijf.  Na een uitzonderlijk lang proces van veertien zitdagen beval de rechter het opgraven van het kinderlijkje. In deze zes lange weken was de mensen meer en meer onwaarschijnlijke verhalen van hekserij gaan vertellen  Zoveel dat de rechter dit weigerde te geloven. Het was immers van 1692 geleden dat er in Sint-Niklaas nog een heks was veroordeeld.  En het was nog veel langer geleden dat er nog een heks verbrand was in het land van Loon.  (Marie Coenen stierf in 1668 op de brandstapel in Tongeren). De rechter van het hof van ‘Vliermaal’ (Kuringen) slaagde er maar niet in om de inwoners van Eksel te overtuigen dat niet alle schuld bij Leyn Weckx lag, maar ook bij hen zelf.

Het vonnis

Het vonnis dat uitzonderlijk verstuurd was naar het hof te Kuringen, om er een definitieve beslissing te bekomen, was onverbiddelijk streng.  Over hekserij werd echter met geen woord gerept.

ACTUM EST PRONUNTIATUM “in de heyde aen den opgeworpen hoop in de houck tussen de trockweyer ende Baele gracht zou op 16 juni 1725 de rechterhand van Leyn Weckx afgehakt worden.  Daarna moest zij worden gewurgd. Haar lijk moest aan een paal worden gebonden en daarna worden verbrand.

De juiste plaatsbepaling is beter gekend als de grens tussen het hertogdom Brabant en het prinsbisdom Luik.  Het land van Loon behoorde destijds tot de Luikse gebieden. De plaats van terechtstelling lag op de Duivelsberg te Ham aan de Grote Nete (op de ferrariskaart  van 1774 vermeld als ‘Montagne  des Sorcières’ of Hexsenbergh)  aan de Balengracht . Het juiste adres is nu gekend als Kerkhovensesteenweg 547 te Hechtel Eksel

Het vonnis is nog steeds bewaard in het rijksarchief  te Hasselt. Het vermeldt het hele proces maar geeft geen zekerheid over de uitvoering van het vonnis. En nu komt de vraag: werd ‘Leyn Weckx’ wel degelijk ter dood gebracht?

De oude sage

De oorspronkelijke bewoners van het piepkleine Berkenbos geloofden niets van de terechtstelling. Het dorpje ligt vele kilometers verder en meer naar het zuiden. In hun aloude verhalen, die steeds verder verteld werden aan de kinderen, was te horen wat de mensen van Eksel al lang vergeten waren.

Leyn Weckx werd via de Grote Heide naar de plaats van de terechtstelling overgebracht. Het was een lange, moeilijke voettocht, op klompen over slechte paden en kilometers ver. Ergens onderweg kwam Leyn echter vrij ontsnapte zij aan haar beulen.

Werd zij door haar bewakers losgelaten op bevel van hogerhand? (de rechtvaardige rechter)  Of kon zij ontsnappen met behulp van haar familie?  Dat kunnen wij vermoeden, maar zullen wij nooit echt weten. Wel vertellen de mensen van kerkhoven nog steeds over haar onstsnapping en schuwen zij de plek van terechtstellingen.

In Berkenbos werd altijd verteld dat zij er uitgehongerd en mensenschuw aankwam, en dat zij kort daarna voorgoed verdween.  Was zij de grond ingedoken in een put waar de Alvermennekens woonden?  (Wikipedia : Limburgs: auvermennekes of oavermännekes waren, volgens overlevering, een soort goedaardig kaboutervolk of elfenvolk dat ’s nachts de arme mensen kwam helpen.)

Misschien woonde Leyn Weckx veel dieper dan 10 meter in de grond,  daar waar volgens al de pastoors uit de omgeving de duivels woonden?  Dat werd alleszins verteld als de volle waarheid. Ook dat ze nog steeds vol wrok en wraakzucht zat, vooral naar mannen toe, en dat ze heel zelden door een eenzame wandelaar werd gezien in de duisternis.  Als dat verhaal ergens verteld werd waren al de kinderen zeker voor het donker thuis.  Ze waren immers bang om Leyn Weckx te ontmoeten. Lange tijd daarna zijn de Alvermennekes, teleurgesteld in de mensen, verdwenen.  En ook van Leyn Weckx was er jaren geen nieuws meer.

Heel veel jaren later – in 1912 – vroeg de kolenmijn Helchteren-Zolder jonge, sterke mannen om de twee verticale schachtputten te graven.  Deze waren 800 meter diep en hadden een diameter van ruim tien meter.  Een reusachtig groot en gedurfd werk was  dat.  Nergens was zoiets gerealiseerd buiten onze Kempen.  De mannen die deze schachten groeven werden plaatselijke helden.  Zij vertelden al snel het verhaal van ‘Leyn Weckx’.

Zeker als de werken niet vlotten zoals gepland en de ene tegenslag na de andere zich opvolgde . De eerste natte boring mislukte totaal.  De daaropvolgende vriesboring werd tot tweemaal toe totaal verwoest door modderstromen.  Bij het begin van de eerste wereldoorlog werd er 16.000 ton materiaal gestolen. De 60 meter hoge nieuwe, nog niet eens afgewerkte, schachtbok stortte neer door een brand.  Alles was hier meer dan duidelijk behekst! Na 16 jaar tegenslagen wist iedereen verduiveld goed wie daar achter zat … het was ‘Leyn Weckx’. Zo werd zij  ‘De putheks’.

Eindelijk, in 1930, kon de kolenmijn van Zolder starten met duizenden jonge mijnwerkers die van heinde en verre kwamen.  De “Société anonyme Charbonnages d’Helchteren et Zolder” kon eindelijk winst maken.  Veel winst en men hoopte  er voor 300 jaar kolen te kunnen delven!  De putheks, die de oorzaak was van alle tegenslagen, is er nooit meer weggegaan.

De vingers van Leyn Weckx

Vele mijnwerkers kwamen en gingen… drie generaties lang. Maar, Leyn Weckx, de enige vrouw in de ondergrond bleef.  Zij ging nooit weg!

Vandaag is het nog altijd zoals vroeger.  Je kunt dikwijls zien dat ex-mijnwerkers en hun afstammelingen steeds met hun beide handen in hun broekzakken staan.  Dat heeft een goede reden.  Zoals in het begin van het verhaal werd verteld, moest je oppassen voor je vingers.

Zonder het goed te beseffen en zonder er over na te denken stoppen de mannen in Berkenbos hun handen in de broekzakken.  Het is een automatisme geworden. De oorspronkelijke reden is dat ze hun vingers niet kwijt willen. Ik hoor u al denken, leg dat nu eens uit.  Hier volgt het verhaal.

In de pikzwarte diepe ondergrond, waar niets normaal was, behalve de schrik voor ongevallen, werd aan alle nieuwkomers verteld dat ze zich mochten verwachten aan het bezoek van een jonge vrouw die in de ondergrond ronddwaalde.  Ze was er heel zeker.  Ze keek graag naar de jonge mannen met hun bezwete, naakte bovenlijven en zwarte koolgezichten.  En als je dacht dat ze naar jou keek mocht je geenszins in haar ogen te kijken.  Dat mocht onder geen enkel beding!  Naar haar wijzen zou met zekerheid je noodlot worden.  Diegene die naar de putheks durfde te wijzen was voor altijd zijn vinger kwijt!  Afgerukt, afgesneden, half verbrijzeld, verdwenen, misschien zelfs afgebeten, maar weg was hij zeker!

‘Leyn Weckx’ de putheks had de akelige gewoonte om elke vinger die naar haar wees, als een bedreiging te aanzien. Elke vinger die haar durfde aan te wijzen, herinnerde aan haar ellendige leven: vaderloos, arm, verstoten, bedrogen, kindermoordenares, zondares, brandstichtster, heks, steeds geplaagd en gepest.  Wie haar nu nog durfde aan te wijzen, die was minstens een vinger armer.  Tellen op je vingers in de ondergrond van de mijn werd plots veel moeilijker. Het is dan ook geen wonder dat al de tegenslagen toegeschreven werden aan de aanwezigheid van de putheks.  Ook al geloofden de mijningenieurs dit natuurlijk niet, toch was het zo.  Heel soms verschenen er handgeschreven werkverslagen met als reden voor een tegenslag: de Putheks.

Maar voor al dat onheil was er een goed middel gevonden om de putheks gunstig te stemmen. Als je in de vestzak een reep chocolade stak, dan kon je de putheks paaien. Het moest echter een reep BIG-chocolade met nootjes zijn.  Geen andere!  De chocolade was speciaal te koop in de “milkbar” van de mijn.  Samen met de drinkbus vol “putkoffie” en hele grote boterhammen met gelei liet menig mijnwerker in de zak van zijn mijnwerkersvest een reep BIG-chocolade zitten.  Die vest werd dan niet al te ver vandaan weggehangen. (Is dit een offer aan de mijngeest?). Het gebeurde met regelmaat dat er een BIG-chocoladereep met nootjes gewoon verdween.  Weg en zonder enig spoor.  Dan wist men hoe dat kwam en werd er gezegd: “We hebben geluk gehad, de putheks was hier. Ze heeft ons gerust gelaten.”.

Het gevolg hiervan was, dat als er voor een of andere gelegenheid getrakteerd werd, dat altijd gebeurde met een reep BIG-chocolade met nootjes, en geen  andere. Niemand durfde met iets anders af te komen!

Wij vonden dit verhaal tijdens ons opzoekingswerk enkele jaren voor en na de mijnsluiting.  Wij spraken hiervoor met veel mijnwerkers.  We zagen dat velen van hen een vinger misten.  Maar geen van deze mannen durfde ons te vertellen hoe ‘Leyn Weckx’ er uitzag. Het meest opvallende was dat ze hun handen diep in hun broekszakken staken.  Uiteindelijk vertelden zij verlegen wat er gebeurd was.  Zij gaven dan, op voorwaarde dat wij hun naam nooit zouden vermelden, toe dat ze de putheks ontmoet hadden.

De mijnwerkers die al hun vingers nog hadden vertelden soms de meest fantastische persoonsbeschrijvingen over Leyn Weckx.  Maar die kwamen alleen maar voor in hun eigen fantasieën.  Hoe ‘Leyn Weckx’ er dus echt uitgezien heeft weten wij niet.  We weten alleen dat het een jonge vrouw was, vooraan in de twintig die als gevolg van eindeloos gepest een ellendig leven had, maar heel zeker nooit een heks was.

Zoals in elke legende is er een wijze les in het verhaal, iets wat elke mijnwerker al lang  wist en er ook ontzettend trots op was: “Spreek nooit slecht over iemand Wijs niemand aan om hem te beschuldigen of te pesten.  Steek nog liever je handen in je broekzakken en houd je lippen stijf op elkaar. Liever dat dan kwaad te spreken van anderen.  Want of het nu onder in de grond of boven de grond is, iedereen is gelijk. Wees altijd voorzichtig en .. let op je vingers!

Waar is de putheks nu?

In september 1992 werd de laatste kolenmijn van de Benelux gesloten. Er ging een verbeten en harde strijd aan vooraf, waar letterlijk werd gevochten voor het behoud van werk. Er werd er een plechtigheid gehouden in een gigantische feesttent, maar voor velen heerste er een begrafenisstemming en ze weigerden om te gaan. Voor enkelen was het wel een feest het afsluiten van tijdperk en wanneer de laatste kolen boven kwamen onder het oog van al de genodigden is er geen woord gerept van de Putheks. Zij werd toen ook niet gezien.

Ruim een jaar later was Edie de allerlaatste die met de lift naar boven zou gaan en met zijn walkie-talkie verwittigde hij de machinist dat hij hem 800 meter naar boven mocht hijsen tegen topsnelheid want dit wou hij nog eens meemaken en dan nooit meer. De machinist duwde voor de laatste maal de gashendel met een ruk tot maximum de liftkabel trilde als een vioolsnaar en in een rotvaart schoot Edie naar boven. Ongekende geluiden knalden hem in angst tegen de bodem van de lift, stof en vuil vlogen als nooit ervoren over hem heen en hij die nooit bang was geweest voelde dat iemand boven op hem lag. Met zijn ogen stijf dicht geknepen durfde hij niet te kijken want wie anders dan de putheks zou dat kunnen zijn. Was het verhaal van Leyn Wecks de putheks dan toch waar?  Edie was zeer zeker de laatste levende mens die uit de ondergrond kwam. Daar was hij absoluut zeker van.

De lift stopte het stof verdween en ook de druk op zijn lijf alsof er iemand van hem opstond. Hij krabbelde recht wreef het gruis uit zijn zwart gezicht en zag het gemeentebestuur voltallig aan de mijnschacht staan: directeurs, mijningenieurs, de pers en vele collega’s. Niemand van hen heeft op dat moment in de stofwolk de putheks zien verdwijnen. Waar we echter zeker van zijn is dat er sinds die datum ontzettend veel ruzie gemaakt wordt in het gemeentebestuur en sindsdien loopt daar van alles fout. Wie weet zit ze voor immer en altijd in het schepencollege in het gemeentehuis of is ze verder gegaan tot in Brussel ?

Putheksfestival en de reus

Bij de beslissing van de  mijnsluiting wist men al dat dit boeiende streekverhaal samen met vele andere mijntradities verloren zou gaan.  Daarom rees de vraag hoe men dit fantastische  verhaal nieuw leven kon inblazen? Liefst van al met iets wat indruk zou maken en niet te veel zou kosten.  De plaatselijke jongeren uit Berkenbos organiseerden in de periode 1985-1987 drie maal achter elkaar een Putheksfestival.  Dit goed gekozen thema diende voor de plaatselijke parochiefeesten in Berkenbos en ging de sluiting van de Zolderse mijn met enkele jaren vooraf. Zij bouwden een  grote reuzin “De Putheks”.

Toen de mijn gesloten was werden de mijnwerkers daar liever  niet aan herinnerd. Het werd akelig stil in Berkenbos.  De meeste mijngebouwen verdwenen op korte tijd.  Wat er restte bleef verkrot achter. Daarom bleef uit respect voor het hartenpijn van de mijnwerkers  de reus uit beeld.

Vandaag, zoveel jaren later, zijn diezelfde duizenden mannen ontzettend trots op hun Putheks.  Zij beseffen dat zij het waren die letterlijk bergen hebben verzet. Nog altijd is de mijnterril van Zolder een baken in het landschap. Zij waren de allerlaatsten die zo diep werkten in de zwarte aders van moeder aarde, zij hoorden haar hart kloppen.

En nu komt Leyn Wecks, de putheks, als vernieuwde reuzin, als verrezen terug in beeld. Pas nu kunnen wij met kennis van zaken vertellen over haar leven en haar legende. Als reus van Berkenbos ontlokt zij vele vragen over mijnwerkers en over plaatselijke inwoners.  Als een volwaardige ambassadrice vertolkt zij de volksaard van deze mijnstreek in binnen- en buitenland.

Waarom gaat er een kat op haar schouder komen?

Allen die in de mijn gewerkt hebben wisten dat er toevallig dieren onder leefden zeker krekels en muizen, de eerste omdat je ze kon horen tsjirpen op plekken waar het stil genoeg was en de muizen omdat je ze soms kon zien en omdat je het merkte aan hun knaagsporen. Maar er waren nog meer dieren, eigenlijk alle insecten die in hout leefden zoals kevers, maden, slakken en  mieren. Zij zaten op de boomstammen die in kolenwagentjes lagen alvorens ze naar beneden werden gebracht. Een zeldzame egel en een houtduif behoorden ook tot deze toevalligheden zo als we mochten horen in enkele verhalen. Kanaries, die zijn er in  onze mijnen niet geweest net zo min als paarden maar mannen en jongens van de streek hadden soms wel kraaien eksters en uilenjongen bij hun thuis en zo is het gebeurd dat bij wijze van grap er een uil is losgelaten in de grote galerijen. Zo is het ook vergaan met kattenjongen, ergens moet er nog een foto zijn van lachende mannen die in de lift klaar staan om af te dalen en waarvan één van hen een katje van onder zijn vest laat zien. In een grote werkplaats in de ondergrond zoals de garage voor diesellocomotieven, het waterpomphuis, de herstelatelier waren groot en veilig genoeg om een kat te laten leven mits ze eten kreeg hetzelfde gebeurde toch ook in de ateliers in de bovengrond alhoewel door de directie niet werd toegelaten.

Leyn Wecks met een kat ! Best mogelijk misschien heette ze wel ‘Kooltje’.

Reuzentraditie

Zonder het te beseffen dat het altijd zo is geweest heeft iedereen van ons  in zijn kindertijd verhalen van reuzen gehoord.  Vormden reuzen niet ooit de aarde, maakten zij geen bergen en dalen? Verhalen van reuzen vinden wij overal in de wereld maar hier in de Lage Landen bij de Zee kregen zij een lijf en een gezicht en werden zij geliefde inwoners van een feestende bevolking.

Nota's

Volgens een aantal auteurs werd op 16 juni 1725 te Eksel de laatste heks in België verbrand.  Ferdinand Vanhemelrijck gaat hier echter niet mee akkoord, en beweert dat het laatste Belgische heksenproces plaatsvond te Sint-Niklaas in 1692. Wat was er nu precies gebeurd in Eksel in 1725? Leyn Weckx, bastaarddochter van Anne Cuypers werd verdacht van drievoudige brandstichting en schadelijke hekserij. Zij zou ook omgang hebben gehad met andere “weyse vrouwen” en zou haar bastaardkind vermoord (of laten vermoorden) en begraven hebben. Het kwam tot een proces waar zij aanvankelijk alleen van brandstichting werd beschuldigd (wat zij ook had bekend). Men stond immers wat weigerachting om Leyn Weckx zonder enig bewijsmateriaal hekserij ten laste te leggen. Er werden drie getuigen aangevoerd die verklaarden dat de vrouw aan haar gevangenisbewaker had verteld dat zij een toverboek bezat en op magische wijze boter van haar buren kon stelen. Er werd een verzoekschrift ingediend tot huiszoeking bij Anne Cuypers (om het toverboek te zoeken) maar het is niet duidelijk of deze huiszoeking werkelijk heeft plaatsgevonden. Het vonnis viel op 16 juli 1725.  Leyn Weckx werd veroordeeld voor brandstichting. Van de twee andere misdrijven werd niet meer gesproken. Deze zaak kan dus niet beschouwd worden als het laatste heksensproces van België. Aldus volgens de licentiaatsverhandeling “Magie in het Europa van de achttiende eeuw, realiteit en perceptie.” van Nele Vranckx.  Deze scriptie werd voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Licentiaat in de Geschiedenis. Academiejaar: 2003-2004 Katholieke Universiteit Leuven.  Promotor was professor doctor Dries Vanysacker.

[72] Zie o.a. JACQUES, “Een heksenproces voor de schepenbank van Heksel-Echtel”, 65-75; TRIEST, Met de Duivel naar bed, 32.= idem als hierboven.

[73] VANHEMELRIJCK, Het gevecht met de duivel, 243-244 en 324.

[74] MONBALLYU, Het proces van Leyn Weckx in Eksel-Hechtel in 1724.